Centraal achteraan in het Filharmonisch orkest, hoog uittorenend boven de andere muzikanten zie je steevast de paukenist. Hij speelt op grote koperen ketels met enorme vellen over: de pauken. Pauken zijn velinstrumenten die je op een specifieke toonhoogte kan stemmen. De moderne pauken hebben daarvoor een systeem met een pedaal. Door het pedaal in te duwen, duw je de spanrand verder over de ketel en wordt het vel aangespannen. Hierdoor stijgt de toonhoogte. Om een pauk te stemmen moet je in de eerste plaats goed je oren gebruiken en luisteren naar de juiste toonhoogte. De meeste pauken beschikken ook over een handig hulpmiddel, de toonwijzer. Aan de zijkant bevindt zich een wijzer die aangeeft in de buurt van welke toon je je bevindt met een bepaalde velspanning. Meestal zijn deze tonen aangegeven met een letterbenaming. De muziek voor de pauken wordt genoteerd op een notenbalk in de fasleutel. Pauken speel je met aangepaste paukenstokken.
Letterbenaming
A = la
B = si
C = do
D = re
E = mi
F = fa
G = sol

De pauken hebben diverse afmetingen. Een grote paukenset bestaat uit 5 pauken met elk een andere afmeting en een ander stembereik. Wil je als orkest 2 pauken aanschaffen, dan kan je best een 29" en 26" kiezen. Wil je er een derde pauk bij, dan is een 32" meestal een goede keuze. Met een 23" heb je een ideale set van vier pauken. Het schema hieronder geeft het gemiddelde stembereik per afmeting:
